Het troebele glas water paste bij de hele situatie. We bevonden ons in cafe ‘de pleuris uitgebroken’ en er was zojuist stront aan de knikker geraakt. Eigenlijk hadden we al weg moeten zijn, maar we bleven te lang plakken. Wanneer weet je eigenlijk dat je ergens al te lang bent? Is een veilig gevoel bij een plek, annex, situatie hebben niet het meest vervaarlijk, omdat je erin weggezogen wordt? Mijn gedachten bleven doorrazen met onbeantwoordbare vragen, maar dat veranderde de situatie niet.

De serveerster vroeg of ik wilde gaan, maar ik bleef stil zitten en liet haar woorden voor wat ze waren. Ze probeerde nog aan te dringen, maar de vloer was inmiddels zo vervuild met drek dat ze zelf weg wou. Ze keek even met vastberadenheid naar de uitgang, opdat ze wel dacht dat dit varkentje te wassen viel, maar….. Langzaam probeerde ze richting de deur te bewegen, maar slenteren werd kruipen tot ook dat onmogelijk was. We zouden hier niet meer weggaan, uit deze met steeds dikkere rook gevulde, hel. De barman bleef iedereen bijschenken, de laatste troost.

Voor me zat een man met een deftige jas die normaliter zou prijken, maar nu, en helemaal onder het stof, gaf de jas slechts de indruk van vervlogen tijd. “Voorbij was alles” dreunde steeds harder in mijn hoofd…. De man begon te spreken

“Ooit was het genoeg om temidden van de natuur te leven, ik heb die tijd nog mogen meemaken. Ergens zijn we de weg kwijt geraakt. Een mens op zoek naar geluk is een wonderlijk avontuur, maar met miljoenen mensen en wensen is het een verwarde onderneming. Ergens zijn we de weg kwijtgeraakt. Ze scheppen graag op over hun successen en verdoezelen hun falen, tot zelfs het kleinste wordt afgewogen als een succes om te behalen. En dan is er nog de kwestie van het oeverloze geouwehoer op TV; ergens zijn we de weg kwijtgeraakt. Temidden van de natuur hadden we met zijn allen ook goed, maar om de een of andere reden wilde men meer. Een beetje meer was niet erg, maar allemaal wilden we meer en meer willen en dat werd ons nieuwe streven. Ergens zijn we de weg kwijtgeraakt. We bouwden richting de hemel als een eerbetoon aan ons onophoudelijk streven, en begonnen dat normaal te vinden, zo normaal dat we vergaten wie we waren. Dat wij mensen op een door zonnestralen verlichte aarde samen de glans van het bestaan kunnen voelen. Ergens zijn we de weg kwijtgeraakt; gelukkig zijn we vergeten waar en wanneer; wie ben ik ook alweer?”

De laatste woorden van de man vielen me zwaar, de ruimte vulde zich met een donkerte tot alle waxinelichtjes waren als sterren aan de hemel. De man, de barman, de serveerster, ze verdwenen allemaal, net als mijn gedachten, vaarwel.

Troebel water op je pad